maandag 19 juli 2010

Man van 1 Miljoen (1)

"U bent vast en zeker ambtenaar, mijnheer", sprak een mannenstem naast me.
Ik keek van mijn horloge naar de gedrongen gestalte die deze woorden uitsprak met een
zekerheid die de allesweter zo kenmerkt. Nog voordat ik zijn gezicht in mij had opgenomen,
wist ik al dat ik een hekel aan deze man had. "En hoe weet u dat, mijnheer?" vroeg ik spottend.

"Omdat ambtenaren altijd op hun horloge kijken. Bovendien ziet u er uit als een ambtenaar."
Ik vond dit laatste een vervelende opmerking. "Kijkt u uit", zei hij op zorgelijke toon.
Hij gaf mij een acht duwtje tegen mijn schouder, waardoor ik een stap naar achteren moest doen.
Een ambulance zonder sirenegeluiden passeerde ons rakelings. Dankbaar, ja bijna ontroerd keek
ik hem aan. Iemand die de regels der hoffelijkheid in acht nam, al had hij mij dan ongevraagd
aangesproken. Maar niettemin: een echte heer. "Heb ik het bij het juiste eind?" vroeg hij
ongeduldig. Hij zocht bevestiging, hij zou zijn ongelijk waarschijnlijk niet kunnen verdragen.

"Ik ben geen echte ambtenaar", zei ik, en zijn mond drukte ontstemming uit.
"Maar, dan zit u in ieder geval op kantoor?" probeerde hij hoopvol. Mijn aandacht werd
een paar seconden in beslag genomen door een dikke vrouw achter een kinderwagen.
Ze droeg een strakke sportbroek, waarvan de uiteinden flubberden om haar enkels,
die aan het zicht werden onttrokken door zwarte hooggehakte laarzen. Haar lippen
zagen er uit alsof ze de hele voorraad lipstick die in huis was erop had gesmeerd.

Mensen met volgeladen boodschappentassen joegen voorbij, overal waren echtparen.
Ik was altijd weer verbaasd dat ik de gekte van de stad, die zaterdagsmiddags de perfecte staat
van waanzin bereikte, zo kalm kon verdragen. Het was afschuwelijk, maar een mens wende er
aan. "Op kantoor ja", antwoordde ik verstrooid. Mijn hoofd was nog een hemel aan het scheppen
waarin de vrouw met de dik geplamuurde lippen een hoofdrol speelde. Ik keek nu aandachtiger
naar hem. Hij droeg een kort bruin jack en zijn kale hoofd werd deels gecamoufleerd door een
geruite pet, het gaf hem een cachet van eenvoud. Zijn gezicht was heel gewoon, hij zou niet opvallen.

"Als u mij niet te brutaal vindt, mag ik vragen wat u op kantoor doet?"
"Schrijven", antwoordde ik, "schrijven, en anders niet." "Ik vind dat zeer interessant, wat u
daar zegt", merkte de man snelsprekend op. In een plotselinge opwelling mijzelf te promoten,
vertrouwde ik hem toe dat ik ook verhalen schreef. "Laten we nog wat verder aan de kant gaan",
maande hij bezorgd, straks komen we nog onder een auto." Hij liep een stil smal steegje binnen,
onopgemerkt verstopt tussen twee winkelpanden. Ik volgde hem. Hij ging tegen de muur van
een huis staan leunen, met zijn handen in de zakken van zijn jack. Ik ging naast hem staan en
imiteerde hem vervolgens: ook ik ging tegen de muur staan leunen, naast hem, en deed mijn
handen in de zakken van mijn jack.

We leken haast broers zoals we daar stonden.
"U moet me daar beslist meer over vertellen", zijn stem ging omhoog.
Ik werd bang, zijn interesse in mijn literaire activiteiten leek mij schromelijk overdreven.
"Waarover schrijft u bijvoorbeeld?" "Over de draden die door ons leven heenlopen".
Ik keek naar hem en zag hem knikken. "De grote thema's dus." "Het is niets bijzonders",
relativeerde ik, "het zijn maar schetsen." "Wilt u alstublieft komen praten?" vroeg de man,
wiens naam ik nog steeds niet wist. "Misschien heb ik wel een interessant aanbod voor u."

Hij stopte mij een kaartje in de hand. "Ik moet nu weg. Belooft u mij te bellen?"
Ik beloofde het hem.

Weg was hij. Onzichtbaar gemaakt in de massa.
Ik liep terug naar mijn auto, het hoofd naar de grond gericht.
Tien minuten later had ik het gesuis van de stadswaanzin achter mij gelaten.

Uit den ouden doosch..

Sinds drie jaar ben ik niet in het zwembad geweest.
Maar eens moet ik weer durven. In mijn auto stappen en er naar toe rijden.
De draaideur door (hebben ze die nog?), de vrouw aan de balie vragen om een
kaartje, munten voor haar neerleggen, de kleedhokjesruimte binnenstappen.
De eerste aanraking met het water zal me doen huiveren.

Ik zal terugdenken aan de dag waarop ik het bad in plonsde als een blijmoedig kind
en met mijn hielen in de afdaling op een lichaam stootte. Een zwemmer onder water
natuurlijk, die zou straks wel weer ergens opduiken en het water uit zijn mond laten
sproeien richting amechtige dames.

Kattenkwaad met water.
Ik besteedde geen aandacht aan mijn aanraking met het lichaam, het was druk.
Ik wilde wegzwemmen maar ik kwam niet weg, een voet bleef aan mijn been haken
en ik voelde hoe een arm zich om mijn nek wond. Alsof ik door een octopus te grazen
werd genomen. Ik kwam niet los en begon in paniek te raken. Het leek wel of deze
persoon een grap met mij wilde uithalen, maar de grap duurde nu te lang.
Ik begon met mijn benen trappende bewegingen te maken om me tegen deze dreiging
te beschermen. Maar wat was dat voor een slap corpus dat onder water lag en mij
vasthield in een knoop, waaruit ik me niet kon bevrijden. Waarom ondervond ik
geen verweer, het was alsof het lijf maar tegen me aan bleef hangen, als een
uitgeputte oorlogsheld die rust zoekt.

Ik bleef trappen, bewoog met mijn ellebogen naar achter in een poging iets te
raken waardoor ik me kon bevrijden, maar het lichaam antwoordde niet meer.

Ik hapte naar adem.
In een flits van ontzetting openbaarde zich het schrikbeeld dat deze persoon
niet meer in orde was, in coma was geraakt, of erger: gestorven. Nu moest
hij of zij toch boven water komen maar dat gebeurde niet en ik zette het op
een schreeuwen. Hadden al die mensen om me heen het zo druk gehad met
hun eigen vertier dat ze niets hadden opgemerkt?
Ik sjorde aan het bewegingloze lichaam en mijn zwemmende en poedelende
omstanders kwamen op me af, terwijl ik met harde maar bevende stem probeerde
duidelijk te maken dat ik misschien een dode tegen me aan had liggen.
Ik herinner me nog hoe een grote bruine man met een grijze snor het lichaam in
zijn armen nam en tegen zich aandrukte. Dat mannen- en vrouwenstemmen door
elkaar riepen; naar de kant naar de kant!

Een badmeester kwam aanrennen.
Zoals de man zich daar een seconde stilhield, als een sfinx leek hij uit het water op te rijzen,
een machtig blok marmer, een rots in de branding, krachtig, vitaal, een eeuwig levende viking.
En ik wist: hij draagt een dode bloem in het water.

Nu pas zag ik het gezicht. Angstaanjagend.
De ogen opengesperd, tong uit de mond, een scheefgetrokken kaak.
De wangen hadden een ondefinieerbare kleur. Het was een kind, een jongen.
De dappere snor zwom een paar slagen en legde het kind op de deken dat
iemand aan de kant had neergelegd. Het ging je bevattingsvermogen te boven:
waar haalde je in een zwembad in godsnaam een deken vandaan?

Iemand begon met mond op mond beademing.
Er kwamen mensen omheen staan. Sommigen schreeuwden.
Ik hoorde een vrouw roepen: "mijn kind mijn kind!"
Agenten in uniform betraden met hun schoenen aan het bad. Ik zat bevend op een bankje.
De gedachte dat ik met een dood iemand in aanraking was geweest, kon ik haast niet bevatten.
Ik weet niet meer hoe lang ik daar gezeten heb. We gaan ontruimen, sprak een stem tegen mij.
Ik sloeg mijn ogen op. Een agent.Mechanisch begaf ik me naar de kleedruimte, kleedde me aan,
liep met open jas naar buiten, naar mijn auto, en ik reed langs groene velden met koeien
achter schrikdraad. De volgende dag las ik in de plaatselijke krant dat de dood van een
elfjarige jongen in het zwembad nader zou worden onderzocht,
maar ik heb nooit politie gezien.

Ik voer mijn voornemen uit. Het is een kwestie van doen en niet nadenken.
Muziek op de radio maakt me goed gehumeurd. Aan de voordeur van het
zwembad staat een vrouw die me aanspreekt als ik de trap op loop.

Ze spreekt me aan; "een gekke vraag misschien, maar bent u ManindeWereld?"
Ik sta perplex en stil, ik ben verbouwereerd.
ManindeWereld is alleen digitaal!

"Maar u schrikt!", zegt de vrouw timide. "Dat was niet mijn bedoeling... "
verontschuldigt ze zich beleefd. "Het geeft niet", antwoord ik van de eerste schrik bekomend.
Ze draagt een lange donkerblauwe winterjas en een wit hoofddoekje. Wat is dit voor een vrouw?
Ik denk: ik moet zwemmen, maar hoe fascinerend is deze gebeurtenis, hoe vaak komt het voor
dat ik word aangesproken door een wildvreemde vrouw en zij, deze vrouw, leest kennelijk mijn
verhalen. "Hoe kan het nu dat u nog steeds geen uitgever heeft gevonden?" vraagt ze.
"Ik begrijp u echt niet!" Ze lijkt volkomen bij zinnen, het is geen vrouw van wie je zou
zeggen dat ze geestelijk niet normaal is. Maar wat is dit, ga ik na drie jaar naar een zwembad,
staat hier iemand die me de les gaat lezen omdat ik verhalen schrijf, die me nota bene kapittelt
omdat de verhalen niet zijn uitgegeven. "Is het internet niet goed genoeg?" brom ik geagiteerd.

Ik wil haar mijn teleurstellingen met uitgevers besparen.
"Maar ik bewonder je, ManindeWereld. Echt waar!" De vrouw slaat terug met een compliment.
Meer nog dan dat. Terwijl ik denk ik ga naar binnen, vraagt ze of ik niet liever met haar mee
naar huis wil in plaats van zwemmen. Ze zegt zich er van bewust te zijn dat dit een merkwaardig
aanbod is maar ze heeft me iets te vertellen. Haar woorden hebben een uitwerking die alleen te
vergelijken is met de effecten van een halve fles whisky.

Ik ga overstag.
En wat gaat er met me gebeuren. Alles wat er nu gaat gebeuren is veroorzaakt door mijn
creatie die ook een deel van mezelf is. ManindeWereld, denk ik, terwijl ze de weg opdraait,
op weg naar haar huis, je hebt die naam niet voor niets gekozen. "Wie denk je dat ik ben?"
vraagt ze als we op een grote leren bank in haar woonkamer zitten. Aan de muren hangen
onduidelijke schildercreaties. Veel geel en blauw. Een stomme combinatie, constateer ik in
gedachten. Ik overweeg de mogelijkheden. Nee ze is niet de moeder van het dode jongetje.

Oma? Het zijn axioma's die ik haar niet durf voor te leggen.
Ze schenkt koffie in en vraagt: "hoe kom je op die verhalen? Je kunt ze onmogelijk allemaal
zelf meegemaakt hebben.""Doet dat er iets toe?" verweer ik me. Waarom verdedig ik me?
"Nee, oh nee. Als je er niet over wilt praten, natuurlijk." Ze stamelt. "Sorry", excuseer ik me.
Ik voel me ongemakkelijk. Eigenlijk wil ik hier zo snel mogelijk weer weg. We zwijgen een tijdje.

Dan vertelt ze post van haar dochter te hebben ontvangen vorige week.
"Wat spannend!" merk ik op. Maar het blijkt een opmerking te zijn die ik beter achterwege
had kunnen laten. "Ja", beaamt ze, "temeer daar mijn dochter al vijftien jaar dood is."

Ik kijk haar verschrikt aan.
Het is zo bizar dat ik niet weet hoe te reageren."Vijftien jaar geleden is ze omgekomen bij een
auto-ongeluk in Frankrijk..." vertelt ze ogenschijnlijk onbewogen. "En nu kreeg ik een ansicht
van haar. Ze hebben er 25 jaar over gedaan om die ansicht in mijn brievenbus te stoppen!"

Ze excuseert zich en loopt naar de keuken. Ik wacht. De tijd verstrijkt.
Ze komt terug, gaat weer zitten, schenkt koffie in. "Hoe oud was ze...?" informeer ik voorzichtig.
"Ze was zestien, ze.... Weet u ManindeWereld, toen we het bericht kregen, geloofden we het
niet, mijn man en ik. Ze is, was enig kind ziet u. Iedere dag keken we door het raam omdat we
verwachtten dat ze ieder moment terug zou komen van vakantie." We belden met de ouders
van haar vriend die ook is omgekomen bij het ongeluk. Hij was op slag dood. Onze dochter zou
nog een uur geleefd hebben. Ik denk steeds maar dat ze tijdens haar laatste levensuur nog de
gelegenheid te baat heeft genomen die ansicht te schrijven."

Ze laat me de ansichtkaart zien.
Ik merk dat haar hand beeft. Een bruine hand. Twee trouwringen aan haar ringvinger.
De ansicht toont het obligate plaatje van een groen bergachtig landschap. Op de kaart staat
geschreven: "lieve mam en pap, we zitten nu ergens in de Dordogne. Het is prachtig weer hier.
Straks gaan Johan en ik lekker eten in een van de kleine restaurantjes. Ik probeer jullie de
komende dagen te bellen. Liefs, Cynthia." Het poststempel geeft 31.8.85 aan.

"Hoe is het gebeurd?" vraag ik op zachte toon.
Ik kijk naar de klok en het schiet door me heen dat ik vanochtend met de hond naar de dierenarts
zou gaan. Het komt er niet meer van. "De auto is het water ingereden",
mompelt ze mechanisch.
"Ze hebben onze dochter er nog uit kunnen halen. Ze is in het
ziekenhuis overleden."
"Wat denkt u? Kunt u hier een verhaal over schrijven ManindeWereld?
Ik zou zo graag deze
geschiedenis op papier hebben, zodat ik het af en toe kan lezen.
Ik wil graag iets tastbaars.
Iets wat blijft." "U kunt er vast iets moois van maken",
voegt ze er aan toe.

Ik zeg haar dat het niet nodig is.
Ik zeg haar dat dit verhaal zo triest en ontroerend is dat het zichzelf zal schrijven.
Ze knikt afwezig. "Wilt u toch niet een poging doen?" vraagt ze even later op smekende toon.
"Leeft uw man nog?" vraag ik haar. Ze schudt met haar hoofd. "Die stierf na twee jaar van
verdriet. Iedere dag stond hij urenlang voor het raam, kijkend op zijn horloge. Ze komt straks!
Ze komt straks!" herhaalde hij steeds weer. Ze zucht. Ze kijkt me aan met gepijnigde ogen bij
het oproepen van de herinnering. "Op een dag lag hij hier dood in de kamer."

"Heeft u iemand die u bijstaat?" vraag ik. "Die u liefheeft?"
"Ik kan niets bieden", antwoordt ze op berustende toon. "Een man wil toch ook seks. Maar hoe
kan ik zin in seks hebben, hoe kan ik vochtig worden van lust terwijl er een balk in mijn maag zit.
Steeds moet ik er maar aan denken, de hele dag door. Ik kan nergens van genieten. Na vijftien
jaar draag ik het nog iedere dag met me mee. Het verwoest je leven. En nu, met die ansicht....

Mijn hart sprong op ManindeWereld, ik dacht warempel dat ze nog leefde. Dat ze ons al die tijd
voor het lapje had gehouden." "Wilt u het alstublieft proberen?" Opnieuw klinkt een smeken
door in haar stem. "Een verhaal met woorden die mijn gevoelens uitdrukken, zodat ik de
herinnering altijd tastbaar bij me heb. Mijn dochter dicht bij mij." Ik beloof het haar. Hoe zou ik
kunnen weigeren? Bij het afscheid geeft ze me een kus op mijn wang.

Twee dagen later voltooi ik het verhaal.
Trots en ook een beetje gespannen omdat ik benieuwd ben naar haar oordeel, benieuwd
ben naar het effect van de woorden die ik geschreven heb, rijd ik naar haar huis en bel aan.

De luxaflex is dicht.
Het blijft onheilspellend stil.
Diezelfde dag probeer ik haar aan de telefoon te krijgen.

Een stem zegt: "u spreekt met het huis van mevrouw Koster.
Mevrouw Koster is helaas overleden." Daarna volgt een klik, alsof er wordt opgehangen.

Ik kan dit niet geloven.

De volgende dag bel ik weer, ongerust. Opnieuw de stem. Opnieuw de mededeling.
Iedere dag bel ik en iedere dag krijg ik dezelfde mededeling te horen.